
De mannen van '63
Marnix Koolhaas & Jurryt van de Vooren
|
Verhalen
over de zwaarste elfstedentocht aller tijden
Het stormde op 18 januari 1963, de koudste dag van de koudste winter
van de vorige eeuw. Het vroor die avond zo'n achttien graden, wat met
die ijskoude wind erbij een Siberische klimaat veroorzaakte. Van de
10.000 toerrijders haalden slechts 69 de eindstreep na een tocht van
minimaal vijftien uur. Het is een wonder dat er die dag geen doden zijn
gevallen. Wel waren er veel gewonden: botbreuken, bevroren geslachtsdelen,
desoriëntatie en zelfs afgevroren ledematen. Enkele betrokken, waaronder
schaatscoach Henk Gemser, vertellen over hun ervaringen die dag in De
mannen van '63. Die 18e januari 1963, zo erkennen ze allemaal,
zullen ze nooit meer vergeten.
-------------------------------------------------------------------
De
historische prestatie van Reinier Paping om als eerste te eindigen in
de Elfstedentocht van 1963 heeft een schaduw geworpen over de rest van
de tocht. Zo is het verhaal van de 10.000 toerrijders nagenoeg onbekend.
Als we weten dat afgelopen zaterdag exact veertig jaar geleden er slechts
69 voor middernacht in Leeuwarden aankwamen, is meteen duidelijk dat
het begrip 'de Hel van het Noorden' een understatement is. In dat gevecht
tegen de elementen om het Elfstedenkruisje te bemachtigen, zien we een
Nederland dat nu niet meer bestaat. Het was de laatste Elfstedentocht,
die in zwart-wit werd geschaatst. De verhalen en belevenissen van de
toerrijders van 1963 tarten ons huidig besef.
Het stormde die dag onbarmhartig, in de
donkere uren vroor het soms twintig graden. Het was de koudste dag van
de koudste winter van de twintigste eeuw. Om 20.10 uur was Bertus Poiesz
uit Steenwijk de eerst binnenkomende toerrijder. Iets voor middernacht
was George Schweigmann uit Leeuwarden de laatste die over de eindstreep
kwam. Die had toen achttien uur op de schaatsen gestaan om zijn kruisje
te verdienen. Allemaal hebben ze tussen Dokkum en Leeuwarden de moeilijkste
momenten gehad. Regels werden overtreden, er werd alleen nog aan overleven
gedacht, de mannen vielen bijna in slaap als ze voor de zoveelste keer
in een sneeuwduin vielen. De voormalige schaatscoach Henk Gemser bijvoorbeeld
haalde de eindstreep. Vanaf Franeker reed hij samen met een oude klasgenoot
uit Franeker, met Henk Buma. Ze wisten niet meer wat weiland was en
wat het ijs en belandden daarom met de schaatsen onder bij een boer
op het erf. Verbaasd vroeg die aan de twee wat ze daar deden. "We zijn
met de Elfstedentocht bezig", antwoordden ze. "Oh, de vaart ligt 200
meter verderop." Gemser: "Die konden we gewoon niet meer vinden, want
er was geen vaart meer. We hadden net zo goed kunnen verdwalen." Het
was dus onbegaanbaar. "Dan liepen je schaatsen vast, en ging je plat
op je bek. Als je eenmaal lag -en dat was dus de mazzel dat Henk Buma
en Henk Gemser samen waren- wilde je blijven liggen. Er was absoluut
geen behoefte meer om op te staan. Je was doodop en je was inderdaad
met je grenzen bezig. Nou, wat deden we dan? Dan schopten we elkaar
gewoon met de punt van de schaats omhoog. Daar was geen enkele vorm
van diplomatie meer bij in die discussies. Je vloekte elkaar stijf.
Je vloekte elkaar letterlijk weer op de schaatsen, en dan ging je weer
verder."
Om die eindstreep te halen, hebben Gemser
en Buma de meest fundamentele regel van de Elfstedentocht geschonden:
ze hebben twee kilometer in een auto gezeten en zijn toen weer verder
geschaatst. Maar de reden is volkomen legitiem: ze waren bang door een
geheime controle van het ijs te worden gehaald. Bij Oudkerk stond namelijk
een groep mensen, van wie de twee schaatsers dachten dat ze hun van
het ijs zouden halen. Gemser: "Een man heeft ons toen door Oudkerk gereden
en heeft ons aan het einde van de bebouwde kom weer op het ijs afgezet.
Vanaf daar zijn we verder geschaatst naar de Groote Wielen, naar de
finish. Ik vertel dit voor het eerst. Niemand wist dit, behalve Henkie
Buma natuurlijk. En die chauffeur. Dat wij tijdens de Elfstedentocht
van 1963 een kilometer of twee niet geschaatst hebben, maar achterin
een auto heb gezeten, 's nachts om een uur of half elf." En zo heeft
elke rijder zijn eigen, unieke verhaal.
De Brabander Kees Bovée bijvoorbeeld was
de enige Zuiderling die als toerrijder Leeuwarden haalde. De laatste
uren hebben bij hem letterlijk een trauma opgeleverd. In doodsangst
strompelde hij de laatste kilometers naar de finish toe. "Toen de misère
het hoogst was begon ik te hallucineren. Ondanks dat ik scheel zag van
ellende zag ik visioenen van een lekker warm bed en een rijkelijk met
etenswaren gevulde tafel. Soms viel ik twee keer op een meter, maar
de angst om hier alleen achter te blijven hielp me iedere keer weer
omhoog om verder te gaan. Als dat het plezier is van een Elfstedentocht
rijden en je je echt zorgen gaat maken om je leven er niet bij in te
schieten, dan hoeft het voor mij nooit meer. Dat waren de gedachten
die mijn hersenen teisterden. Ik begon deze ijsklassieker te haten."
Twee jaar lang kon hij niet meer knielen in de kerk door de vele valpartijen.
Een jaar lang droeg hij een zonnebril, omdat zijn ogen bevroren waren
geweest en daarom geen licht meer konden verdragen. '1963' heeft niet
voor niets mythische proporties aangenomen.
Nederland keek die dag met verbazing, verwondering
en verbijstering naar de prestatie die werd geleverd. Naar het gevecht
tegen de elementen, het verleggen van de persoonlijke grenzen en de
uiterste wil om de eindstreep te halen. En in al die jaren daarna groeide
de bewondering voor die mannen met de dag. Niet alleen omdat we 22 jaar
moesten wachten op de volgende editie, maar ook omdat deze tocht werd
geschaatst in een Nederland dat niet meer bestaat, dat nooit meer zal
terugkomen. De wilde jaren zestig begonnen pas daarna en zouden ons
land blijvend veranderen. Maar de Tocht van 1963 was nog de Tocht van
het oude, rustige en overzichtelijke Nederland. Als er nu een Elfstedentocht
komt, wordt die in kleur gereden.
(NRC Handelsblad, 18
januari 2003)
|